Vredige rust

augustus 2020

De straat voor mijn huis werd weer een verkeersadertje, zij het met een wat veranderd, ietwat kaal uiterlijk, vanwege de nog afwezige bomen. De stilte leek bijna oorverdovend nu de mannen en machines de wijk hadden genomen. De stilte die ’s avonds altijd heerste, was een stilte geweest die regelmatig verbroken werd door mannen die de stand van zaken bespraken. Naarmate het gesprek vorderde kwamen zij elkaar steeds nader, want zo gaat dat nu eenmaal. Tenslotte waren dus ook de gesprekken verstomd en heerste er een vredige rust. Ik genoot volop van de stille avond op mijn eigen skôn plekske, tot ik mijn kat klagelijk hoorde mauwen.

Hij keerde terug van een wandeling. Het was een soort miauwen dat míjn instinct deed opschrikken. Ik liep ongerust naar hem toe. De kat legde een vette muis aan mijn voeten en ging anderhalve meter verderop zitten. Ik vroeg me af hoe hij het voor elkaar kreeg om te miauwen met zo’n weldoorvoede buit in zijn bek. Hoewel de muis er onbeschadigd uitzag, leek hij toch vooral dood. Ik had een ernstig gesprek met mijn huisdier en even later zag ik, vanuit mijn ooghoek, dat de muis een kort en stil sprintje trok om zich onder een ligstoel opnieuw dood te houden. Ik negeerde dat tactisch maar mijn kat had het ook gezien en sprong. Met een venijnige beet sloeg hij toe om daarna, al kopjes gevend, te melden dat hij nu wel naar binnen wilde. Even later lag hij vredig op mijn schoot te spinnen. In mijn tuin had er steeds al een vredige rust geheerst, vond ik, ondanks al het lawaai wat moeiteloos mijn tuin binnendrong.

 

 

De natuur leek zich er niet aan te storen. Kikkers kwaakten hooguit wat luider, maar dat was echt alles. Een mezenpaartje had met succes voor nageslacht gezorgd; bijen en hommels kwamen in grote getale op de vele bloemen af en de vissen waren al nooit van slag geweest door de, schijnbaar eindeloos durende, grondwerkzaamheden. In het aangrenzende moerasje heerste dezelfde vredige rust, dat gold althans voor de planten die er stonden. Hun prooien dachten er vast anders over. Het moerasje wordt bevolkt door vleesetende planten, met hun kenmerkende groen met rode kleuren. Ik blijf ze fascinerend vinden, en dan met name de zonnedauwfamilie. Als je plantjes van die familie ziet weet je meteen waarom ze deze naam hebben gekregen. Het lijkt net of de blaadjes getooid zijn met dauwdruppels die glinsteren in de zon.

 

 

Ze stelen de show ondanks hun, ietwat macabere, voedingswijze. Ik heb de Kaapse zonnedauw in mijn moerasje staan, die van oorsprong uit Afrika komt. In Nederland is nog steeds de inheemse Ronde zonnedauw te vinden in moerasachtige gebieden, maar deze is beschermd en mag dus niet geplukt of verplaatst worden. De Kaapse variant is een klein plantje, zo’n 30 cm hoog, wat je gemakkelijk over het hoofd ziet. Ieder voorjaar moet ik weer zoeken naar het eerste plantje. Net als ik denk dat ze deze winter echt gesneuveld zijn, spot ik uiteindelijk de eerste blaadjes. De langwerpige blaadjes hebben een ongevaarlijke en een gevaarlijke kant, voor hun slachtoffers wel te verstaan. 

 

 

De kant die naar buiten is gericht is glad maar de kant die naar het centrum van de plant is gericht staat vol met lange rode klierharen. Het kliertje aan de top van elke klierhaar produceert een aantrekkelijke maar zeer kleverige substantie die als een dauwdruppel het zonlicht vangt. Ik heb met een plantensprietje een paar topjes, vol van deze ‘secondelijm’, aangeraakt en langzaam van de plant vandaan getrokken. (zie onderstaande foto waarbij het topje van het sprietje rechtsonder in de hoek) De lijmdraad rekt een behoorlijk stukje uit maar breekt op zeker moment in plaats van los te laten van het sprietje. Dat zegt dus wel iets over de kleefkracht.

 

 

Een vliegje is bij lange na niet zo sterk. Al zou het zich los kúnnen spartelen, de lijm zou toch blijven kleven aan de pootjes. En dan lijkt het me nog een heel gevecht om de lijm te verwijderen. Voor wie ooit secondelijm aan zijn vingers heeft gehad kan zich wel indenken wat een slachtoffer mee moet maken. Het insectje kan al na een eerste contact met de kleefstof niet meer weg. Overigens werken onze vliegenplakstrips volgens hetzelfde principe, wat het lokken en vangen betreft. Volgens Wikipedia is de plakstrip begin 1900 uitgevonden door een snoepfabrikant en waarschijnlijk op basis van wat hij in zijn fabriek zag en niet op basis van wat in de natuur op moerassige bodem gebeurt. De werking is in beide gevallen dramatisch voor begerige insecten. In het geval dat ze op de het plantje zijn geland nog dramatischer omdat de plant actief meehelpt om het slachtoffer het vluchten te beletten, maar niet bepaald snel. Ze sterven een uiterst langzame en tragische dood. Mijn kat is daarbij nog een lieverdje, bedenk ik wat wrang. Door het gespartel buigen klierharen in de buurt, naar het slachtoffer toe, tot de ongelukkige onder de kleefstof zit.

 

Eenmaal gevangen begint het verteringsproces. De enzymen die afgescheiden worden door de klierharen, verteren het insect tot een vloeibare massa zodat de plant in staat is om de voedzame stoffen op te nemen. Uiteindelijk blijft alleen een lege huls over van het insect.
De insecten vormen een onmisbare aanvulling op de weinige voedingsstoffen die het plantje aan de grond onttrekt. Van oudsher zijn deze plantjes te vinden op zeer voedselarme natte gronden. Een bemestingsbeurt overleeft het dan ook niet. 
De kleinste insectjes worden ‘omarmd’ door enkele klierharen en insecten die een maatje groter zijn komen in contact met een veelheid van klierharen, daarbij buigen de randen van het blaadje wat naar elkaar toe.

 

       

Bij een, relatief, grote prooi zijn alle klierharen naar binnen gebogen en rolt het blad zich bovendien over de vangst heen en rolt het blad zich verder op. Zo kan de prooi met geen mogelijkheid ontsnappen en kan de maaltijd wat sneller verlopen. Ik vond een treffend timelapse filmpje over de vangst van een insect door een zonnedauwplantje. https://www.meneerspoor.nl/zonnedauw.html
Tja, het leven is een hachelijke zaak…..

 

 


In juli zag ik stengeltjes verschijnen met knopjes.
Het stengeltje richt zich langzaam en geleidelijk op
met ieder volgend roze bloemetje wat bloeit.
De Kaapse zonnedauw bloeit daardoor lang, 
maandenlang. Het zaad vindt zijn weg wel weer
naar een nabijgelegen skôn pleksje in het moerasje
om uit te groeien tot een volgende fotogeniek groeiseltje.