Minnende mezen

april 2020

Begin maart ontwaarde ik al kikkers in mijn vijver. Ik had geen enkel idee waar ze vandaan kwamen. In die dagen erna kwamen er elke dag meer bij. Het was een drukte van jewelste en menig contact werd gelegd in die periode. 

 


Later zochten mezenpaartjes de buurt af, naar een skôn plekske voor een nestelmogelijkheid. Er was dit jaar veel belangstelling voor het nestkastje in mijn tuin. Een duivenkoppel zocht, tevergeefs, naar de boom waarin ze het jaar ervoor nog een pracht van een nest hadden gebouwd. Een roodborstje streek neer in mijn border en daarna een tweede. Ze namen wat van hun gading was en vertrokken weer. Terwijl het sociale leven van dieren om mij heen langzaam maar zeker van start ging, kwam het sociale leven van mensen in mijn buurt versneld en onverbiddelijk tot stilstand.

Na korte tijd stond een afbeelding van die oorzaak op ieders netvlies gebrand, maar niemand kon die oorzaak daadwerkelijk zien. Het verspreidde zich razendsnel. Hoewel het zelf niet als iets levends aangemerkt kon worden stond het ons naar het leven, als het even de kans kreeg. En zo had ik dus plotseling alle tijd van mijn leven.


Op 7 maart ontdekte de resultaten van de sociale contacten van de kikkers: een indrukwekkende hoeveelheid kikkerdril tussen de restanten van waterplanten van het jaar ervoor. Net als een ijsberg was slechts een klein gedeelte van de dril boven de waterspiegel zichtbaar. Dat was maar goed ook want niet lang daarna kwam de nachtvorst en er sneuvelde zodoende maar een klein deel van het kikker nageslacht. Zo onverwacht als de kikkers waren verschenen, waren ze ook weer verdwenen, op een enkeling na die zich over het broedsel leek te ontfermen.

Diverse koolmezenpaartjes kwamen het nestkastje inspecteren maar vertrokken ook weer. Uiteindelijk was er dan toch een stelletje met meer dan gewone belangstelling. Ik hoorde dezelfde mezenstemmen telkens opnieuw. Ze overlegden luidruchtig, maar op afstand van elkaar, zoals inmiddels ook van mensen werd verlangd. Het mannetje voerde de boventoon en nam de eerste inspectie van het binnenste voor zijn rekening. Het vrouwtje was subtieler aanwezig maar alles ging, zo te horen, in goed overleg.

Het paar inspecteerde het binnenste en daarna de hardheid van het hout bij de opening van het nestkastje. Vervolgens werd de nabije omgeving zeer uitgebreid verkend. Zo luidruchtig als het stelletje geweest was, zo stil werden ze nadien. Soms hoorde ik even een geruis van vleugeltjes maar een meesje zag ik zelden. Het mannetje was wel steeds in de buurt, ik herkende zijn mezenstem, maar ik kon hem nooit ontdekken. Hij waakte over haar veiligheid.

Met enige regelmaat hoorde ik een poosje een geruststellend geluid. Soms veranderde de toon, er moest onraad zijn. Jawel hoor, mijn kat sloop speurend rond of er was een concurrent in de buurt van het nestkastje. Maar er dreigden ook andere gevaren. Tussen alle nieuwsberichten vol met feiten, cijfers en uiteenzettingen rond maar één enkel onderwerp, Corona, vond ik een berichtje in de marge: In Nederland, België en Duitsland was, met name, onder de pimpelmezen, een onbekende virusziekte uitgebroken. Deze veroorzaakte een longontsteking en de meesjes stierven in grote getale. Het nieuws was één pot nat.

Ik zat, dankzij het schitterende weer, op een skôn plekske onder een parasol, met uitzicht op het nestkastje. Het lukte me steeds beter om het vrouwtjesmeesje te spotten. Ze kwam, bijna zonder gerucht, aanvliegen. Via een belendende heester, nam ze steeds weer uitgebreid de tijd om een inschatting te maken van de situatie om daarna snel het nestkastje in te vliegen. Over niet al te lange tijd zou ik genieten van het aan- en afvliegen van pa en ma koolmees om hun hongerige kroost te voeren. Tenminste … als de meesjes en ik gezond zouden blijven, maar daar gaan we wel vanuit.